Verhaal


Het relaas van Mozes (Max) Stodel (12-04-1923 3-12-1918)

Dit verhaal is geschreven voor de Veenmol een periodiek van de Historische Vereniging Hoogeveen uitgave Mei 2022 door Lion Tokkie .

Ze vroegen mij december 2021 heb je nog wat voor de Veenmol. Ja, zei ik maar wat ga je dan vertellen, zei hij.

In uw achtertuin waren verschillende werkkampen zoals Kremboong bij Tiendeveen maar ook Geesbrug, Molengoot, De Linde, Echten, Ruinen, Gijsselte en Stuifzand. De meeste joodse mannen die uit deze kampen, zijn via Westerbork gedeporteerd en vonden de dood, maar een enkeling overleefde de kampen in het oosten zoals de kampen in Silezië met Auschwitz als middelpunt.

Ik ontmoette Max Stodel na een lange zoektocht als overlevende van het Werkverruimingskamp Kremboong dat in 1942 een semi-ghetto was voor Joodse mannen. Max woonde in Culvercity een wijk van Los Angeles in de buurt van het Internationale vliegveld. Nooit heb ik hem in levenden lijve ontmoet, maar we hebben veel telefoongesprekken gevoerd. Hij was een bijzondere man die de kunst van overleven in mijn ogen had uitgevonden. Een man die na 90 jaar en meer dan 50 jaar wonend in California nog steeds vloeiend Nederlands sprak doorspekt met Jiddische woorden. Zijn levensverhaal is bijzonder en tot zijn overlijden in 2018 doordrenkt met de ervaringen en gevolgen van de Tweede Wereldoorlog. Zoals vele overlevenden van de Holocaust was het trauma hem niet vreemd.


Deze jongeman van 18 jaar wordt door de Amsterdamse Sociale Dienst op 31 maart naar het werkkamp Kremboong gestuurd. De bezetter had Max werkloos gemaakt doordat de Verwalter[1] hem had ontslagen bij het kledingbedrijf Susan en Prerofski. Hij was één van de 12.500 joodse mannen die door de bezetter gesepareerd werd uit de samenleving door hem te plaatsen in één van de meer dan 45 werkkampen in Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Gelderland.

Max Stodel 18 jaar Bron fotograaf Herman Vogel prive verzameling B.Vogel

In januari 1942 waren de eerste werklozen opgeroepen voor de Jodenkampen zoals de Duitsers ze noemden. Veel joden hadden het idee dat getrouwde mannen waren vrijgesteld van deze werkkampen en voor de Arbeitseinzats in Duitsland. Max Stodel werd ook wel Mozes of Mauritz genoemd wilde trouwen met zijn verloofde Jeannette van Praag (26-02-1922 19-10-1942). Maar tijdens de twee weken wachttijd tussen ondertrouw en de trouwdag kreeg hij de oproep om zich op 1 april 1942 in Kremboong te melden, de dag van de bruiloft. Max vroeg de Duitse autoriteiten voor uitstel en met succes maar hij moest zich wel op 2 april melden. Hij en Jeannette trouwden zoals gepland op het stadhuis met Jeannettes tante en Max broer als getuigen. Er was geen feest en geen Choepa, de joodse bruiloft. Max is geboren in de Valkenburgerstraat 110 huis te Amsterdam in de oude Jodenbuurt[2], waar zijn moeder korte tijd een snoepwinkel had. Op 8 Mei 1928 verhuist het gezin naar de Joden Houttuinen 17 drie hoog. In December op precies te zijn de 18de naar de Blasiusstraat 88 en op 1 November 1937 naar de Tugelaweg 116 hs.

Max is geboren in de Valkenburgerstraat 110 huis te Amsterdam in de oude Jodenbuurt[2], waar zijn moeder korte tijd een snoepwinkel had. Op 8 Mei 1928 verhuist het gezin naar de Joden Houttuinen 17 driehoog. In December op precies te zijn de 18de naar de Blasiusstraat 88 en op 1 November 1937 naar de Tugelaweg 116 hs.

Max’s vader werkte voor de oorlog in een joods slachthuis waarschijnlijk in de Nieuwe Kerkstraat. Hij behandelde de koeienhuiden met chemicaliën om het leer later te kunnen looien. Het was slecht betaald en ongezond werk. Het gezin was arm, leefde in een bescheiden twee- kamer woning met zes meisjes op een slaapkamer en de drie jongens op een slaapbank. Max heeft warme herinneringen aan de vrijdagavonden als moeder de sabbattafel had gedekt. Het was een traditioneel gelovig joods gezin.

Max leefde voor voetbal en speelde rechtshalf in zijn joodse schoolteam, later in een vertegenwoordigend stadsteam. Hij was altijd de aanvoerder. Hij ging naar de Talmoed Thora
school in de Boerhavestraat als jonge gelovige puber, maar zijn familie had geld nodig om te kunnen leven.

Mozes (Max) Stodel is geboren op 12 April 1923 als jongste zoon van Isaac Stodel (29-01-1881 19-10-1942) en Betje Schaap (2-04-1875 02-03-1939).
Hij had 6 zusters en 2 broers :

Vrouwtje Schuitevoerder-Stodel (12-03-1905 08-10-1942)A Eva van Buuren-Stodel (26-08-1908 09-08-1942)A
Selly Degen-Stodel (20-11-1907 26-07-1942)A
Eva (30-07-1906 12-04-1908)
Henriette (04-06-1911 15-07-1911)
Klaartje Blitz-Stodel (08-11-1913 09-07-1943)S
Jozef (19-03-1915 31-03-1944)P
Abraham (24-12-1921 30-09-1942)A

A = Auschwitz S = Sobibor P = Midden Europa/Silezië

Op 13 april 1937, 14 jaar oud moest Max werken om geld te verdienen. Hij vond een baan op de Oude Schans bij het herenkledingbedrijf Susan en Prerofski. Max was begonnen als leerlingperser met een loon van 1 gulden per week. Hij had het zwaar, een lange werkweek, 6 dagen van 8 uur en elke week ging het loon omhoog met een kwartje tot 6 gulden. Susan en Prerofki zat op de Oude Schans tussen de Snoekjesgracht bij de Koningstraat in de voormalige jodenbuurt van Amsterdam.
Twee jaar later sterft zijn moeder na een lang ziekbed “Ik rouwde om haar zeker een jaar,” zei Max later. Ze is begraven op de joodse begraafplaats Diemen. In 2016, moest ik voor hem uitzoeken waar zijn moeder was begraven en heeft hij de grafsteen laten restaureren. Dat laat zien hoeveel hij van zijn moeder hield.

Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen en na slechts 5 dagen volgde de capitulatie. Max bleef werken. De anti-Joodse maatregelen deden hun werk. Het leven van hem werd ingeperkt. “Ergens in 1941” zei Max, “Begonnen de Duitsers met het oppakken van Joden van de straten” Het leven werd meer moeilijk en gevaarlijk. Max werkte nog, maar zei hij, “Mijn vader heeft me verboden om voor mijn plezier de straat op te gaan.”

Op donderdag 2 april 1942 rond 7 uur ‘s morgens stapte Max op het Centraal Station op de trein[3] richting Hoogeveen. Vandaar ging hij lopend op weg naar Kremboong, een werkkamp in de buurt van Tiendeveen. Hij was nog geen 19 jaar oud.

Toen hij aankwam in het werkkamp Kremboong, was Max één van de ongeveer 150 joden. Hem werd door de kokbeheerder, de heer Jager, een kamer toegewezen. De kamer-oudste gaf hem de instructie.  Hij was de jongste in het kamp en het verhaal dat hij getrouwd was met een meisje en dat nog nooit gezoend had bleef hem achtervolgen.


De joodse arbeiders moesten het Kremboongbos rooien en de grond ontginnen tot landbouwgrond. Samen met zijn collega’s moest hij de stobben uit de keiharde grond halen en deze dan drie spades diep omscheppen. Dit acht uur per dag 6 dagen per week op 20 minuten lopen van het kamp. Het leven op het kamp was in vergelijking met de kampen in het oosten niet slecht. Hij zou later in één van de telefoongesprekken zeggen “Het leek wel vakantie daar!” Maar het eten was schaars en zeker niet koosjer. De Duitsers hadden de richtlijn uitgevaardigd dat alleen varkensvlees gegeten mocht worden. De joodse mannen konden brood en groente kopen bij het lokale winkeltje en boeren. Een enkele maal konden ze op zaterdag of zondag met toestemming van de kokbeheerder naar Hoogeveen.

Er was veel vertier zeker in de eerste maanden van zijn verblijf later haalden de Duitsers de teugels aan en werd verblijf soberder, strenger en militaristisch geleid. 

De revue Kampgeneugten met Snip en Snap. Naar idee van David Tokkie een van de oprichters in 1936. Links Maurice Schellekes rechts is onbekend. Bron fotograaf H.Vogel Privé verzameling B.Vogel

Het kamp had een culturele commissie die ’s avonds en in de weekenden vertier organiseerden. Zo was het dat op eerste pinksterdag 1942 er een revue met de titel “Kampgeneugten” werd opgevoerd geschreven door een naamgenoot Benjamin Stodel en uitgevoerd door musici van de Ramblers het Concertgebouworkest en theater mensen zoals David Tokkie één van de oprichters van de Snip en Snap revue

In deze revue werd ook hij vereerd met een couplet

Er is van mij een naamgenoot,die woont in kamer zeven.
Eén dag getrouwd, zijn vrouw had hem
In een week al niet geschreven.
Hij vloekte en hij raasde
Het is toch Logisch dat ’t hem griefde
Wij zeiden, “Stodel deische maar, Dat is de ware liefde”

Op 13 juli komen de arbeiders van het werkkamp Stuifzand in het kamp en is er onrust. Het gerucht gaat dat de mannen op transport naar Westerbork gaan. Net zoals de mannen van Geesbrug en Gijsselte. Op 17 juli 1942 moeten de mannen naar Westerbork.  Er is paniek onder de mannen, want die nacht zijn er zo’n 40 man verdwenen, zeg maar gevlucht in het Kremboongbos. Later blijkt dat van deze 40 meer dan 20 de oorlog hebben overleefd. 

Ze moeten zich opstellen op de Berkenweg in de richting van Drijber. Volgens ooggetuigen de zusjes Schulte, die van uit hun boerderij kijken, staan ze zo’n 200 man met de gele ster links op de jas, een koffertje in de hand, in rijen van vier. Zij moeten zo’n 30 km lopen naar het doorgangskamp Westerbork. Een tocht van 6 tot 7 uur. Daar aangekomen blijkt dat hun geliefden uit Amsterdam er ook zijn, dit onder het mom van gezinshereniging. Het doel van de Duitsers was dat zij met deze mannen de transporten naar het oosten konden aanvullen. Omdat er te weinig gezinnen uit Amsterdam gehoor gaven aan de oproep om naar Westerbork te gaan.

In Westerbork wordt Max geselecteerd, om met een groep van ongeveer 12 mensen, een stuk heide bouwrijp te maken voor het mortuarium. De kampleiding was onder de indruk van zijn inzet, kracht en leiderschap, waardoor hij en directe familie voorlopig werd vrijgesteld van deportatie naar Auschwitz. Hij heeft met verbazing en afgrijzen wekelijks de treinen zien vertrekken met wagonladingen Joden.

Toen het mortuarium zoals Max zei klaar was, werden hij, zijn vrouw, vader en tante op 16 november 1942, naar het Oosten gestuurd. Een klein transport met 761 joodse mannen, vrouwen en kinderen. Max en zijn familie hadden geen idee waar ze naar toe werden gebracht.

Op 80 km voor Auschwitz stopte de trein op het kleine station van Cosel. Hardhandig werden 100 mannen uit de trein gehaald. Ze werden in vier vrachtwagens geladen en naar het Arbeitzlager Sankt-Annaberg gebracht. De trein vervolgde zijn weg naar Auschwitz, zoals we nu weten. Max zei “Dat was de laatste keer dat ik mijn vader, tante en eerste vrouw zag.” Na de oorlog leerde hij dat ze in Auschwitz Birkenau direct na aankomst zijn vergast.

In Sankt-Annaberg een soort doorgangkamp en het hoofdkamp van de organization Schmelt[4]. Er waren meer dan 160 Schmelt-lagers waar Joden en krijgsgevangenen onder erbarmelijke toestanden slavenarbeid moesten verrichten.  Duizenden Joden hebben door uitputting, martelingen en moordpartijen het leven gelaten.

Max moest op appèl staan. Ze werden geteld voor de eerste keer, dit heeft hij vanaf nu elke dag meerdere keren meegemaakt. Hij en zijn medegevangenen werden in Sankt-Annaberg ontdaan van al hun bezittingen, ontluisd en mogelijk kaalgeschoren. Nu was hij een slaaf van het Duitse rijk en werd geplaatst in de Barak 2 stube 3. Max werkte op de Baustelle, waar hij een smalspoorbaan moest afbreken en verplaatsen. Na vier dagen, op 21 november kwam de “Manke” de slavenhandelaar. “Manke” zocht 100 man uit voor het bouwen van huizen en daarna verlieten zij het kamp.  Op 29 november 1942 werden ze doorgestuurd naar het Reichsautobahnlager Klein Mangersdorf (Magnuszowiczki). Na wederom een appèl is hij te voet met 125 man naar het dichtbijgelegen station van Deschowitz[5]  gelopen. Hier was nog een ander groep Joden ongeveer 100 man uit het kamp Gogolin.  Waarmee zij met een personentrein naar Klein Mangersdorf reisden. De groep kwam aan op het station van Löwen[6] en moest +/- een uur lopen naar het kamp. Het Reichsautobahnlager Klein Mangersdorf[7] functioneerde ook als doorgangslager. Er waren hier volgens Max een 80 man waaronder veel Belgen.

In de dagen dat Max in Klein Mangersdorf was werkte hij daar op een bouwplaats. Hier zijn we vreselijk geslagen met knuppels.zei hij. Het werk bestond uit zwaar grondwerk ten behoeve van de autoweg Berlijn-Krakau.   Op 4 december 1942, werd praktisch het hele kamp in 2 groepen met de trein naar het kamp Blechhammer vervoerd. Max vertelt; We kwamen aan op het station Eherenforst( Sławięcice) vanwaar we een 800 meter naar het kamp liepen. Hier waren meer dan 800 man.

Het kamp Blechhammer had een Joden en een krijgsgevangen afdeling. Gescheiden door een omheining en de verblijven van de SS. Het aantal Joden dat daar was bedroeg meer dan 4000. Naats het kamp waren er zes Engelse krijgsgevangen kampen, de woonplaats van de dwangarbeiders . Je kan ook zeggen, slaven die een chemische fabriek moesten bouwen.

Bron: Muzeum Stowarzyszenia “BLECHHAMMER’44

De Oberschlesische Hydrierwerke, AG. In totaal werkten hier meer dan 7000 mannen waarvan 1500 meest Joden de dood vonden. Max kreeg de opdracht om toezicht te houden op een bemanning van een wagen met vier wielen. Deze werd gebruikt om ijzeren buizen en andere bouwmaterialen naar de verschillende bouwplaatsen te vervoeren. Hij werkte in dagdienst, met om de andere zondag een halve dag vrij.

Regelmatig werden selecties uitgevoerd door de Joodse Poolse kamp dokter Dr. Ritter “de Arbeidsslager tot 1 april 1944” Daarna werden de selecties door de SA uitgevoerd. De selectie betekende dat je op transport ging naar Auschwitz met de dood in het vooruitzicht. Dit de SS uit het kamp Monowitz kwam, waren er behoorlijke arbeidscondities maar er werd ook veel geslagen. Het eten was onvoldoende als was de kwaliteit niet slecht.

In Blechhammer raakte hij bevriend met een groep Nederlandse krijgsgevangenen, die hem Nederlandse kranten brachten. Ze zorgden ook voor cementzakken waarop Max in het geheim briefjes schreef aan de zus van zijn vrouw en haar niet-joodse echtgenoot in Nederland. Ze stuurden 100 gulden terug, waardoor Max spullen van andere krijgsgevangenen kon kopen, waaronder brood en een blikje hondenvet.

Op een dag, toen hij terugkeerde naar het kamp van zijn werk, met de guldens in de tailleband van zijn broek, werd Max tegengehouden voor inspectie. Max gooide het geld op de grond, maar een Duitse soldaat zag hem en sloeg Max 25 keer in het gezicht en stak het geld in zijn zak.

Op een andere dag kwam Max een vrachtwagen tegen die brood aan het leveren was. Hij stal een brood en rende weg. Maar een Duitse soldaat hield hem tegen, beval hem zijn broek te laten zakken en gaf hem 25 zweepslagen.

In de tussen tijd was de Organisation Smelt ontmanteld en was Blechhammer een buitenkamp van Auschwitz (1 april 1944) geworden. Hij kreeg een nummer 178621 wat op zijn linkerarm werd getatoeëerd.

Januari 1945 stonden de Sovjet troepen op schootsafstand van de concentratie kampen Auschwitz Stamlager Birkenau en Monowitz en de +/- 40 ausserlagers waaronder het kamp Blechhammer. De Duitsers raakte in paniek en ongecontroleerd werden meer dan 150.000 Joden en krijgsgevangenen op onmenselijke wijze te voet en per trein verdreven naar het westen.

Op 21 januari 1945, werd het kamp Blechhammer door de Duitsers geëvacueerd. Max, zijn twee vrienden en de andere gevangenen hoorden de kanonnen bulderen. Ongeveer 4.000 gevangenen in groepjes van 500 tot 1000 gingen lopend op transport. Bewaakt door SS’ers. Een dodenmars in kou, weer en wind. Max had geen idee waaraan hij en zijn medegevangenen begonnen.

De mannen die niet meer konden, kregen een nekschot. Het was een kunst te overleven. Velen zagen de dood in de ogen.

“We liepen twee weken,” zei Max,

Ze hadden een deken tegen de bittere kou, geen sokken maar schoenen met houten zolen. De gevangenen sliepen onder ander ’s nachts in hooibergen, schuren en Arbeitzlagers.

Velen vonden de dood door de hevige vorst en uitputting.

Max liep met zijn twee vrienden. Onderweg werden huizen doorzocht op zoek naar eten, warme kleding en een voorzover mogelijk een beschutte slaapplaats. Het stelen van brood was nodig om te overleven. Toen het de beurt van Max was, stal hij een pan met aardappelen, die stond te koken op een fornuis. Hij liep weg met de pan gewikkeld in een deken. Een Hitlerjugend lid zag dat er stoom van onder Max’s deken kwam en trok zijn revolver. “Niet schieten,” schreeuwden Duitse bewoners naar de jongen, die daarop zijn pistool liet zakken.

Op 7 of 8 februari, bereikten de gevangenen het KZ Gross-Rosen, van de 4000 man vertrokken uit Blechhammer waren meer dan 800 man omgekomen door de ontberingen of gedood door SS-soldaten tijdens de tocht.

Dit met een nekschot, gedumpt in een greppel, maar meestal over de schutting gegooid bij een begraafplaats aan de route.

Max was zo uitgeput dat hij niet meer kon bewegen.

“Je kunt je niet voorstellen wat wij meegemaakt hebben,” zei hij. Na een kort verblijf van 2 dagen in Gross-Rosen werden Max en de andere gevangenen op 7 februari 1945 na een mars van 6 kilometer op het station van Jawor in de open veewagens op transport gezet, na een reis van 2 dagen op het station van Weimar werd de trein door de geallieerden gebombardeerd. Velen raakten gewond of werden gedood. In zijn wagon meer dan 10 man. Waarna het KZ Buchenwald werd bereikt.

Trein met Joden, plaats onbekend. Bron : Auschwitz Museum

In Buchenwald is de situatie dramatisch over uitgeputte mensen en doden. Max zag honderden lichamen opgestapeld, sommige stapels vijf lichamen hoog. “Ze konden hen niet snel genoeg begraven.” zei hij.

De gevangenen werden vervolgens op 8 maart 1945 overgebracht naar Bissingen (Beieren). Na een kort verblijf op 14-04-1945 werden zij in een open veewagen naar Dachau vervoerd, een reis van 3 dagen. Deze reis was dramatisch. Het was koud, guur en nat. Het vroor vele graden onder nul zeker ‘s nachts. Velen stierven, de vloer van de wagon was schuin naar beneden als een trechter. Je kon niet staan en zitten. We gingen onder de doden liggen om ons te beschermen tegen de kou. Deed je dat niet dan vroor je dood en dat is velen overkomen.  De dorst en honger was vreselijk en als de trein stil stond weigerde de lokale bevolking ons water te geven. Niemand maar dan ook niemand bekommerden zich om ons. De lokale bevolking weigerde de gevangenen water te geven. In de buurt van Dachau hebben we zes uur hebben moeten wachten op een locomotief. Vervolgens werden ze naar Allach gebracht, een dorp in Zuid-Duitsland, waar ze in de trein bleven. Op een avond kregen ze allemaal Rode Kruis-pakketten. Het waren chocolaatjes, sigaretten, noem maar op,” zei Max.

De volgende avond mochten de gevangenen uit de trein om water te halen. Een Duitse soldaat zei tegen Max: “We nemen u mee naar de Amerikanen.” Max vertelde dit aan zijn medegevangenen in zijn veewagen, zij begonnen te bidden.

De volgende dag bevrijdden Amerikaanse soldaten de gevangenen en namen de ongeveer 50 Duitse bewakers gevangen. Het was 29 april 1945. Max was onlangs 22 geworden.

5 juni 1945 keerde hij terug naar Amsterdam om bij zijn schoonzus en zwager te gaan wonen. Van zijn eigen familie hebben alleen Max en één neef het overleefd.

Tijdens een dansfeest ontmoette Max Sara Carles en ze trouwden op 2 november 1946. Niet veel later kregen ze een dochter, Betty Sofia.

Max en zijn gezin verlieten Nederland op 8 mei 1956, en na een kort verblijf in Trenton, N.J. USA, kwamen ze op 8 augustus in Los Angeles aan. Ze woonden in Culver City en Max werkte als perser tot hij in 1977 waarna hij op 53-jarige leeftijd met pensioen ging. Zijn vrouw Sara is overleden op 2 september 2010.

Tegenwoordig, fietst Max, 90 jaar oud, vier ochtenden per week naar Culver City Senior Center, waar hij zwemt en biljart. Hij besteedt veel tijd met zijn dochter en spreekt zo mogelijk dagelijks met zijn kleinzoon, die in Singapore woont.

Max Stodel 80 jaar Bron: Privé verzameling B. Stodel

Ze vroegen me hoe het kwam dat ik het overleefd heb en terugkwam. Er is geen antwoord, ‘zei Max. “Ik kan niet zeggen omdat ik het deed, of omdat ik het niet deed. Ik kan het niet zeggen. Niemand kan het zeggen.”

Mozes (Max Stodel) is overleden 3 dec 1918 thuis in Culver City, Ca USA

Verantwoording:

Dit verhaal kent vele bronnen. Ik verwijs naar de vele telefonische gesprekken die in de periode 2013 tot en met 2018 hebben plaats gevonden, waarvan een enkele is opgenomen en in mijn archief zit. Het video interview met Betty Stodel zijn dochter februari 2020 in Culver city Ca. USA. De dossiers met schriftelijke interviews en verslagen uit 1946 en 1951 uit het Rode kruis archief Westerbork NAQ 2050 877 en het Niod Westerbork archief 250I-1061. Verder is het boek Tussenstation Cosel van Dr. Herman van Rens en Annalies Wilms gebruikt. En inzichten en materiaal verkregen uit eigen onderzoek ter plaatse zoals de Joodse werkkampen in Nederland en met de nadruk op het kamp Kremboong en in Polen het kamp Blechhammer en de dodenmars van Blechhammer naar Gross-Rozen.

Ilpendam februari 2022 , Copyright © 2022 Lion Tokkie

Noten:

[1] door het Duitse Militair Bestuur aangestelde beheerder en liquidator van vijandelijke en joodse bedrijven, eigendommen en vermogens

[2]  Deze plek wordt in de joodse volksmond ook wel Marken genoemd naar het oorspronkelijk eiland dat ingesloten is in de 17de eeuw Het was het armste deel van Amsterdam tezamen met de Jordaan.

[3] Hij mocht alleen reizen en had een treinkaartje gekregen van de Afdeling werkverruiming van de Gemeentelijke Sociale dienst van Amsterdam.

[4] De Schmelt kampen zijn vernoemd naar de leider en organisator SS-Oberfűhrer Albrecht Schmelt

[5] De huidige Poolse naam Zdzieszowice

[6] De huidige Poolse naam Lewin Brzeski

[7] De huidige Poolse naam Magnuszowiczki 

Dutch
Mobiele versie afsluiten